De Oude Plichten
Een bouwstuk van Aat de Jong voor de Achtbare Loge
De Waare Broedertrouw, nr. 32 in Gouda
Deze middag zal
mijn bouwstuk betrekking hebben op De Oude Plichten. Ik heb die als “kapstok”
gebruikt om daarbij ook iets te duiden over de totstandkoming ervan en de plaats
die ze innemen in de huidige vrijmetselarij.
Maar eerst even
een klein intern onderzoek: Wie van jullie heeft een exemplaar van de Oude
Plichten in bezit om die te raadplegen of wie van jullie heeft ze zodanig in
het geheugen opgeslagen dat de inhoud altijd paraat is?
“Wij zijn hier
bijeen, de Oude Plichten indachtig”. Dat wordt ons keer op keer voorgehouden,
dus blijkbaar is het vanzelfsprekend dat we precies weten wat er van ons wordt
verwacht. Maar misschien is de kennis erover een beetje weggezakt en in dat verband
heb ik gemeend het onderwerp te gebruiken voor mijn bouwstuk.
Als de Oude
Plichten ter sprake komen is het voor een juist perspectief goed om iets over
de ontwikkeling van de V\M\ in de loop der
tijd op een rijtje te zetten en ook de relatie tussen de Landmerken, De Oude
plichten (Old Charges) en de Aloude Regels en Plichten (Antient Charges and
Regulations) te verduidelijken. Als
bronnen daarbij heb ik The Freeemasons Guide and Compendium van Bernard E.
Jones (Harrap 1950) gebruikt en artikelen uit Thot en Wikipedia.
Ontstaansgeschiedenis.
De voorgeschiedenis van de vrijmetselarij is
speculatief. Er is de band met de oorspronkelijk Engelse en Schotse
steenhouwersgilden die met afspraken en gebaren hun beroep afschermden.
Diezelfde steenhouwers hanteerden al de verwijzing naar de tempel van Salomo of
de ark van Noach. Later hebben mensen van buiten het beroep die gebruiken
overgenomen en aangevuld met bijdragen uit het christendom, het jodendom en het
soefisme. Slechts vanaf het begin van de 18e eeuw, en in elk geval vanaf 1717
kan enige objectiviteit in de geschiedenis van de vrijmetselarij worden
geschetst.
Aan het einde van de 15e en het begin van de 16e eeuw
ontstaat in Engeland en Schotland een aantal verenigingen die regelmatig
samenkomen om te vergaderen. Vooral in Schotland was dit populair omdat de
Schotse reformatie elke vorm van gezelligheid en verenigingsleven uit de
godsdienstbeleving verbannen had. Deze vergaderingen hebben enerzijds een
sociaal en gezellig karakter. Anderzijds hebben deze vergaderingen een
inhoudelijk of filosofisch karakter. Men komt samen rond een bepaald
inhoudelijk thema. Burgers en notabelen met veel tijd en geld wensen zich te
profileren en te ontplooien.
Deze samenkomsten worden tevens gekoppeld aan
vormelijke elementen. Er wordt gebruikt gemaakt van vormen die verwijzen naar
de architecten en steenhouwerssymboliek, zoals die in de middeleeuwen was
gegroeid. Dit noemt men speculatieve vrijmetselarij. Dat deze speculatieve
vrijmetselarij in continuïteit staat met de middeleeuwse bouwgilden wordt
betwist omdat de draad zeer dun is en regelmatig onderbroken. Voorstanders van
deze stelling beroepen zich op het bestaan van Schotse documenten, die dit
afdoende zouden aantonen. Tegenstanders hebben kritische opmerkingen over de
bewijswaarde en doorwerking van deze spaarzame documenten. Speculaties door
pseudohistorici zijn aan de orde van de dag. In het beste geval kan men slechts
voor Schotland stellen dat de speculatieve vrijmetselarij voortkomt uit de
operatieve vrijmetselarij.
Vrij algemeen
wordt als “officiële” start van de heden daagse V\M\het jaar 1717 genomen, toen in Londen
een viertal loges besloten één obediëntie te vormen. In een recent artikel in
Thot wijst Jan den Ouden, voormalig lid van deze loge,
erop dat er over die gebeurtenis geen enkel schriftelijk bewijs,
ooggetuigenverslag of onafhankelijke bron bestaat. Of het dus echt zo is
geweest is niet zeker, slechts aannemelijk.
De Brit James
Anderson stelt in 1723 de grondregels vast in zijn boek The Constitutions of
Freemasonry. Deze grondregels zijn gebaseerd op de zogenaamde Old Charges (de
Oude Plichten) en zijn compilatie van oude constituties en regels van
operatieve loges. De constitutie was aldus een versmelting van de Gotische
constitutie uit 1390, de Cooke-constitutie uit 1410, de Nigo Jones-constitutie
uit 1607 en de Wood-constitutie uit 1610. Deze zijn razendsnel de bijbel van de
vrijmetselarij geworden.
Vanuit Londen
verspreidt de vrijmetselarij zich vervolgens binnen het Britse rijk, Engeland, Wales, Schotland en
Ierland en de kolonies, in het bijzonder de Verenigde Staten. Dit wordt ook wel
de Angelsaksische Vrijmetselarij genoemd, in tegenstelling tot de zogenoemde
Continentale Vrijmetselarij die zich voornamelijk via Frankrijk over Europa
verspreidde. De eerste groep verwijt de tweede irregulier te zijn wat door de
continentalen met klem wordt ontkend. Hoe het ook zij, cultuurhistorisch is de
grote lijn dat de reguliere vrijmetselarij groeide en toonaangevend is in landen waar het protestantisme sinds de
reformatie van 1517 maatschappelijk ingebed is. De irreguliere vrijmetselarij
groeide vooral in landen waar het katholicisme het cultuurpatroon beinvloedde.
Sinds het ontstaan van de vrijmetselarij in 1717 en de
hedendaagse praktijken hebben er zich bijna driehonderd jaar geschiedenis
afgespeeld. Tot op de dag van vandaag zijn er verschillen in vorm en inhoud
tussen de beide stromingen. De vraag die daarbij rijst is of de hardliners van
beide tradities elkaar voldoende herkennen indien zij elkaars bijeenkomsten
zouden bezoeken, met andere woorden: is er wel zoiets als een wereldomvattende
broederschap die dezelfde beginselen nastreven?
Reguliere
vrijmetselarij.
Op historische gronden noemt de United Grand Lodge of
England zich de Motherlodge van alle vrijmetselaars obediënties ter wereld.
Feit is dat, samen met de Grand Lodge of Ireland en de Grand Lodge of Scotland,
de Britse vrijmetselarij een groot gezag heeft in de hele wereld. Voor de
regulieren een vanzelfsprekendheid, voor de irregulieren een onterechte
grootheidswaanzin.
Een loge is regulier als ze rechtstreeks erkend wordt
door de UGLE of wordt erkend door een obediëntie die erkend is door de UGLE. Na
de Tweede Wereldoorlog gaat er echter ook van de Grootloges in de VS een groot
gezag uit. Elke staat kent daar een zelfstandige Grootloge.
De UGLE stelt 8 voorwaarden aan regulariteit. Die basic
priciples of grand lodge recognition zijn in 1921 vastgelegd. De Amerikaans
vrijmetselarij kent 5 voorwaarden. In de
VS is niets dwingend voorgeschreven omtrent de OBDH, het tonen van de Drie Grote Lichten
en het exclusieve lidmaatschap voor mannen. Beiden echter noemen nadrukkelijk
het naleven van de Landmerken en de Oude Plichten.
Volgens de Angelsaksische vrijmetselarij is een
obediëntie irregulier als ze niet voldoet aan de genoemde beginselen en niet
door een Britse of Amerikaanse Grootloge wordt erkend. Ruwweg 70 tot 80 % van
de internationale vrijmetselarij is aldus regulier en komt in hoofdzaak voor in
de Britse eilanden, de Germaanse en Scandinavische landen in Europa, Noord
Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland en de voormalige Britse koloniën in Afrika,
Amerika, Azië en Oceanië.
Irregulariteit.
De irreguliere obediënties stellen dat beperkende
voorwaarden niet de essentie van de vrijmetselarij bevatten, en voorkomen uit
een historische mystificatie van de vrijmetselarij door de Angelsaksische
vrijmetselarij, die haar invloedrijke rol als bron en oorsprong van de
vrijmetselarij niet wil verliezen. Zelf verkiezen ze zichzelf als
a-dogmatische, liberale, Romaanse of Latijnse vrijmetselarij te benoemen. Zo
weigert het a-dogmatische smaldeel van de Latijnse vrijmetselarij officieel
volgende kenmerken in haar werking te integreren:
· het in het teken stellen van de activiteiten
van een of ander opperwezen, die Opperbouwmeester van het Heelal (Great
Architect of the Universe) wordt genoemd, met het monotheïsme als
afbakeningsgrens,
· het gebruik van het Boek der Heilige Wet,
· het verbod op politieke en religieuze
discussies tussen de leden tijdens de activiteiten.
Qua vorm worden deze elementen weliswaar overgenomen
en gedeeld, maar inhoudelijk worden ze ontdaan van hun traditionele
interpretaties. Zodoende sluiten zij wel dicht aan bij de Britse en Amerikaanse
opvatting over regulariteit, maar inhoudelijk dicht aan bij de a-dogmatische
opvattingen van de irreguliere vrijmetselarij.
20 tot 30 % van de internationale vrijmetselarij is
als irregulier te bestempelen. Zij zijn toonaangevend in de Romaanse landen van
het Europese continent, Zuid-Amerika en de voormalige Franse koloniën in
Afrika, Amerika, Azië en Oceanië.
Slechts in enkele gebieden is de richtingenstrijd nog
niet beslecht, en wordt in volle hevigheid gevoerd. Dit zijn voornamelijk de
Germaanse landen en hun culturele invloedsgebieden in Oost-Europa, en de
Slavische landen die op de grens liggen tussen beide cultuurtradities,
inclusief Rusland.
Nog steeds zijn er gebieden waar de vrijmetselarij
geen voet aan wal krijgt. Dit is voornamelijk zo in gebieden die leven onder
één of andere vorm van totalitair bestuur, in casu religieus totalitarisme in
islamitische gebieden, en maoïstisch totalitarisme in China en haar kolonies.
Hierop bestaan uitzonderingen, zoals Cuba.
De Landmerken.
Er bestaan Middeleeuwse handschriften
met reglementen van bouwvakkersgilden uit de 15e, 16e en 17e eeuw. Aan het
begin van de 18e eeuw ontstaat de speculatieve vrijmetselarij, die de vormen
van deze middeleeuwse operatieve vrijmetselaars overneemt. Deze vormen werden door
James Anderson gedistilleerd uit deze manuscripten, de zogenaamde Old Charges.
Deze zijn, samen met the Ancient Landmarks en de Antient Charges and
Regulations , terug te vinden in zijn boek, the Constitution of the
Free-Masons. James Anderson was een dominee behorende tot de kerk van
Schotland.In 1721 kreeg hij de opdracht al de oude en versnipperde constituties
te verzamelen en te verwerken tot een geheel. De eerste publicatie van de
"The Old Charges" en van de constitutie dateert van 1723.Er was toen sprake
van een echte codificatiebeweging, die een sterke invloed op de rest van de
maçonnieke wereld zou krijgen..Hij verwerkte nog een tweede editie in 1728.
"The Old Charges" stonden dus onder
redactie van James Anderson maar de echte ideeën waren afkomstig van J.
Théophile Désaguliers (1683 - 1744).
De beginselenverklaringen die tegenwoordig in de
diverse vrijmetselaarsorganisaties worden vastgesteld zijn hier qua denkbeelden
op terug te voeren. Teksten worden in de loop der tijd aangepast aan taalgebruik,
opvattingen en nieuwe interpretaties.
Bij regulariteit hoort dus in elk geval de naleving
van de Landmerken en de Oude Plichten.
Het begrip landmerk is van bijbelse oorsprong en
verwijst naar het begrip grenssteen.
De grenssteen bepaalt de grenzen van een territorium,
en bepaalt dus ook automatisch wat niet tot het territorium behoort. Vaste
grenzen vermijden conflicten. Het is de erfenis van onze voorvaderen. Grenzen
werden ook vastgesteld door de eerste vrijmetselaars. Zij bakenen de grenzen af
van de vrijmetselarij, zoals deze oorspronkelijk was geconcipieerd. De
toepassing en interpretatie hiervan verandert door de tijd.
De kernvraag is in hoeverre nieuwe inzichten van nieuwe generaties kunnen
blijven passen in het historische vastgelegde kader. Hieromtrent bestaat binnen
de vrijmetselarij discussie
en onenigheid.
Het begrip landmerken wordt genoemd in de General
Regulations, een onderdeel van de the Constitutions of the Free-Masons van
James Anderson van 1723. Daar staat:”Every Annual Grand Lodge has an inherent
power and Authority to make new Regulations or to alter these, for the real
benefits of this Ancient Fraternity; provided always that the old Land-Marks be
carefully preserved.” De definitie werd toen echter niet gegeven. Velen voelden
zich geroepen deze definitie aan te reiken.
Hiertoe werd in 1853 een poging ondernomen door Dr.
Albert Mackey in zijn boek Jurisprudence of Freemasonry. Hij stelt drie karakteristieken
voorop, opdat een beginsel als landmerk zou kunnen worden erkend, namelijk: 1:
notional immemorial antiquity de oorsprong is niet vast te stellen omdat die in
een zo ver vergeten verleden ligt, 2: universaliteit, altijd en overal werd het
toegepast, zonder uitzondering in tijd en ruimte en 3: absolute
irrevocabiliteit (onintrekbaarheid), bij verwijdering zou de vrijmetselarij
niet meer de vrijmetselarij zijn want een wezenskenmerk zou ontbreken.
Op basis hiervan kon hij 25 landmerken vaststellen. Andere auteurs komen tot
andere aantallen. Stof tot discussie genoeg dus en het aantal opvattingen is
niet meer te tellen.
Albert Pike schreef in 1924:” There is no common
agreement in regard to what are and what are not 'Landmarks.' That has never
been definitely settled”.
In 1950 kwam de Commission on Information for
Recognition of the Conference of Grand Masters of Masons in North America tot
slechts drie landmerken, namelijk: 1: monotheïsme, of het onveranderbare en
blijvende geloof in één God, 2: de aanwezigheid van een kopie van De Heilige
Wet in de logetempel tijdens de werkzaamheden en 3: het verbod op discussie van politieke of
religieuze onderwerpen.
Let wel, hiermee worden weer 2 van de 3 voorwaarden
van regulariteit die in de VS daar niet worden genoemd via de achterdeur toch
binnen gehaald.
De Landmerken (Landmarks) zijn belangrijker dan de
Oude Plichten (Old Charges). De Oude Plichten zijn belangrijker dan de Aloude
Plichten en Regels (Antient Charges and Regulations). De gemoederen worden
heftig bewogen binnen de vrijmetselarij hieromtrent. Het is een aangelegenheid
voor specialisten binnen de vrijmetselarij.
De Oude Plichten.
De Oude Plichten is een verzamelnaam gegeven aan een
aantal middeleeuwse manuscripten, en bevatten historische reglementen van de
operatieve bouwvakkersgilden. Ze geven inzicht in de gewoonten en gebruiken van
de middeleeuwse operatieve bouwers. Ze zijn beslist niet identiek aan wat we nu
de Oude Plichten noemen, maar bevatten wel elementen die daaruit overgenomen
zijn. Verschillen zijn opgetreden door onder meer fouten en al dan niet
toevallig ingevoerde wijzigingen van degene die een ouder exemplaar kopieerde.
Dat ging in die tijd uiteraard nog met de hand omdat de boekdrukkunst nog niet
bestond.
Er zijn zo een 131 manuscripten gevonden, waarvan het
oudste, het Regius manuscript, dateert van 1389, het Cooke manuscript van het
begin van de 15e eeuw. Het eerste
gedrukte manuscript van een versie van de OLD Charges is het Plot MS uit 1686.
Veel oude versies bestonden uit meters lange en
slechts zo’n 10 cm hoge perkamentrollen.
Her Regius MS is op rijm en is een klein boekje van 5
bij 4 inches op vellum (mooie kwaliteit kalfsperkament) en gebonden in Russisch
leer. Het Cooke MS is wat kleiner. Beide bevinden zich in het British Museum.
Facsimile’s zijnonder meer uitgegeven door Q.C. Lodge.
Ook deze oudste geschriften hebben uiteraard een bron
gehad, maar die kennen we niet omdat dat mondelinge overleveringen moeten zijn
geweest die mogelijk nog eeuwen ouder zijn. Het Regius Poem bevat in formatie
omtrent handelsgewoonten terwijl het Cooke MS on meer vertelt over traditie en
historie.
Er moeten nog veel andere verloren gegane geschriften
zijn geweest. Zo is bekend dat in de collectie van de London Company in 1676
een werk, het “Book of the Constitutions of the Accepted Masons” aanwezig was
dat daarna verdwenen is.
Het kan heel goed zijn dat belangrijke manuscripten
door Broeders zijn verbrand om te voorkomen dat zij in verkeerde handen zouden
vallen.
De oude manuscripten bevatten reglementen en
voorschriften die moesten worden nageleefd. Deze zijn naar de vorm door de
vrijmetselarij gedeeltelijk overgenomen. De oude plichten zoals we ze nu kennen zijn enige jaren na het
ontstaan van de reguliere vrijmetselarij in 1717 door James Anderson opgesteld,
waarna deze als grondslag zouden gaan dienen voor de werkwijze der loges en die
door de Engelse Grootloge in 1723 werden aanvaard. Andersons 'Oude Plichten'
waren gebaseerd op leefregels, werkwijze en plichten van oude bouwgilden, die
in besloten gezelschappen waren georganiseerd.
Een merkwaardige verwijzing is te vinden in het Landsdowne
MS (circa 1600). Dit verwijst naar Karel van Martel, een belangrijk historisch
figuur in de Franse geschiedenis. Hij versloeg in het jaat 732 bij Poitiers de
Saracenen en voorkwam zo dat Frankrijk onder Moors juk zou komen. Zo werd hij
de “redder van het Cristendom”. Hij hielp een koning op de Franse troon, maar
was zelf eigenlijk als Hertog van Frankrijk de sterke figuur. Zijn zoon was
Karel de Grote.
Het Lansdowne MS zegt dat hij masons te werk stelde en
hen plichten en goede manieren oplegde. Hij gaf hen de gelegenheid
bijeenkomsten te houden en behandelde hen goed.
Het Franse martel betekent hamer als de werktuigen die
door steenhouwers wordt gebruikt. Er wordt
nog steeds gediscussieerd of een en ander als folklore kan worden
afgedaan of dat er toch een meer dan toevallige relatie bestaat met de
ontwikkeling van de vrijmetselarij.
In de eerste Engelse loges werden de Oude Plichten bij
plechtige gelegenheden en feesten voorgelezen, zoals voorheen ook in de
operatieve loges werd gedaan. Deze oude plichten worden ingeleid met een
aanroeping van de Drievuldigheid. Voorts bevatten zij een legendarische
geschiedenis van de vrijmetselarij alsook een opsomming van morele en
professionele voorschriften.
Het gebruik van de Oude Plichten was niet beperkt tot
de Engelse loges. In 1670 werd in de Schotse loge in Aberdeen de toen bestaande
versie opgelezen bij de aanneming van leerlingen en vermoedelijk ging dat in
andere Schotse loges op dezelfde manier.
Antient Charges
and Regulations
Dit is een lijst van voorschriften die zijn opgenomen
in The Book of Constitutions of the United Grand Logde of England. Voorbeelden
zijn: het bestaan van slechts drie graden van leerling, gezel en meester.
Beginselverklaring.
De
beginselverklaring van het Grootoosten der Nederlanden bevat een combinatie van
eerdergenoemde beginselen.
De strekking van de oude plichten.
Wij zijn hier
bijeen, de oude plichten indachtig. Laten we dus nog eens de revue laten
passeren wat we nu precies indachtig zijn. Ik zal dus kort weergeven, al is het
maar bij wijze van instructie, wat de oude
plichten behelzen.
1. Betreffende God en de Godsdienst
Het begint al goed. In de allereerste
zin staat dat de maçon de zedewetten volgt en in geen geval een stompzinnige
Godloochenaar noch een ongodsdienstige libertijn is. Hiermee is de toon gezet
.
2. De Burgerlijke Overheid
De maçon is een vreedzaam onderdaan
van het burgerlijk gezag van het land waar hij woont en werkt. Hij smeedt dus
geen complotten en samenzweringen en gedraagt zich plichtmatig. Als een maçon
een rebel is tegen de staat moeten zijn broeders medelijden met hem hebben maar hij
kan niet van de Loge worden uitgesloten.
3. De Loge
Elke Broeder onderwerpt
zich aan de regels en verordeningen van zijn eigen loge. Geen lid mag afwezig
zijn, tenzij de Achtbare Meester of de Opzieners gebleken is dat hij noodzakelijk verhinderd is. Om toegelaten te worden
moet men een goede, trouwe man zijn, vrij zijn geboren (er was in die
tijd nog slavernij!), volwassen en niet van onzedelijke of kwalijk befaamde
naam zijn.
4. Meesters, opzieners, gezellen en leerlingen
Een meester of opziener wordt alleen
verkozen vanwege persoonlijke verdienste en niet wegens ouderdom. Een meester
mag geen leerling aannemen waarvoor hij geen voldoende arbeid heeft of die een
verminking of lichaamsgebrek heeft die hem ongeschikt maakt om de Kunst te
leren.
Verder wordt aangegeven welke
functies men heeft te vervullen alvorens opziener, meester of zelfs
Grootmeester te kunnen worden. Ook al is men van adellijke geboorte, een
uitstekend geleerde of met andere kwalificaties voorzien, dan nog geldt de
genoemde volgorde.
5. De arbeid
Het bekwaamste lid van de loge wordt
gekozen tot meester. De leden noemen elkaar broeder en zullen zich in en buiten
de loge behoorlijk gedragen.
De meester moet het werk billijk
verdelen en zal geen broeder of leerling meer loon geven dan die verdient. De
maçons moeten de meester trouw zijn en hun werk eerlijk uitvoeren.
De opziener moet trouw zijn aan de
meester en de broeders en toezicht houden op het werk. De broeders zullen hem
gehoorzamen.
De broeders moeten onderwezen worden
en alle werktuigen die hij gebruikt moeten worden goedgekeurd door de
Grootloge.
6. Het gedrag
a. In de loge
Er zal niet afzonderlijk overlegd of
vergaderd worden zonder kennis van de meester. De meester en opzieners worden
niet in de rede gevallen. Er worden geen grappen of grollen te berde gebracht
als de loge met ernstige zaken bezig is. Er wordt geen onbehoorlijke taal
gebezigd en de meester en opzieners ontvangen de verschuldigde achting en
worden in ere gehouden.
Een aanklacht tegen een broeder wordt
binnen de loge onderzocht en afgehandeld. Nooit zal een zaak voor de rechter
gebracht worden zonder dat de loge de onvermijdelijke noodzakelijkheid daarvan
heeft vastgesteld.
b. In de loge na de arbeid.
De broeders mogen zich in onschuldig
vermaak verheugen, elkaar onthalen, maar buitensporigheid vermijden. Er wordt
niets gedaan dat een ongedwongen verkeer belemmert omdat daarmee de eendracht
wordt verstoord en de loffelijke bedoelingen worden verijdeld.
Geen persoonlijke geschillen worden
besproken evenmin als aangelegenheden betreffende religie en politiek.
c. Ontmoetingen buiten de loge zonder aanwezigheid van
vreemden.
Men zal elkaar beleefd groeten en
elkaar broeder noemen.
d. Ontmoetingen buiten de loge in tegenwoordigheid van
vreemden die geen maçon zijn.
Wees voorzichtig in woord en gedrag
zodat ook de scherpzinnigste vreemdeling niet in staat is te ontdekken wat niet
geschikt is aan hem geopenbaard te worden.
e. Thuis en in uw omgeving
Handel als een zedelijk en wijs man
en maak vooral uw familie, vrienden en buren niet bekend met aangelegenheden betreffende de loge.
Blijf niet te laat en te lang van huis na sluiting van de loge en voorkom
zwelgerij en dronkenschap opdat uw gezin niet verwaarloosd of gekrenkt wordt en
u zelf niet ongeschikt wordt voor de arbeid.
f. Tegenover een vreemde broeder
Onderzoek hem omzichtig om niet
bedrogen te worden door e en onwetende valse bedrieger. Als het een trouwe en
echte broeder is, dan moet u hem overeenkomstig behandelen. Als hij in nood
verkeert moet u hem naar vermogen helpen.
Tenslotte wordt meegedeeld dat de
maçon al de voor vermelde plichten in acht moet nemen en de broederlijke liefde
moet beoefenen, alle twist, tweedracht, laster en achterklap moet vermijden.
Bij conflicten tussen broeders zullen
medebroeders hun bemiddeling aanbieden en de strijdende broeders zullen dat
dankbaar aannemen.
De oude plichten worden afgesloten
met de woorden:
Amen so Mote it be.